In mijn hoofd passeerden herinneringen aan een van onze zeldzame vakanties samen. Mamsa, mijn twee zussen en ik gingen met een geleende caravan naar het Luxemburg. Grote zus Annes had nog niet zo lang, en als enige van ons, haar rijbewijs. Tjula en ik waren pubers, dus nog te jong. Onze moeder zorgde, al weken voor het vertrek, vooral voor onrust en paniek. De dag van vertrek. Met hulp van de buurman werd de caravan aan de auto gekoppeld. De man was zo geëmotioneerd dat Tjula en ik tegen elkaar zeiden dat dit het einde moest zijn, dat we nooit meer terug zouden komen. Dit was in mijn prille jeugd en dat is best wel even geleden, maar voor mij is alles, nu ik hieraan denk, ineens weer zo vers dat ik de rest van ons avontuur in de tegenwoordige tijd schrijf.

Annes heeft nul ervaring om met een caravan de weg op te gaan maar wel veel lef. We rijden over een hobbelige weg in België. Niet dat dat ons geruststelt in de bochten. Mamsa houdt zich zo krampachtig vast aan de handgreep boven het portier dat ze wel voor de rest van haar leven gespierde armen zal blijven houden. Tjula verdiept zich in een boek van “De Olijke Tweeling” tot ik zeg dat ze het ondersteboven houdt. En ik, ik kan ineens bidden en zweten. Allemaal, behalve Annes willen we dat dit stopt! “Oooh!! STOP!!” Gillen wij met drieën tegelijk als we het stoplicht op rood zien springen. Maar het is te laat en we rijden glorieus door rood over de kruising terwijl het andere verkeer hevig toeterend uitwijkt. Annes heeft gekozen voor de toeristische Belgische route, wat wil zeggen dat in deze contreien het asfalt nog wordt gezien als iets voor de toekomstige ruimtevaart. Allemaal kijken we gespannen mee wanneer er weer een bocht komt en we sluiten de ogen als zij ook nog even een auto passeert. Ineens heeft mamsa er genoeg van. Met droge strot vraagt zij zo rustig mogelijk of Annes wil stoppen, nu, meteen. “Waarom?” Annes is verbaasd. “Omdat ik moet ademen. Dat heb ik niet meer gekund vanaf dat wij thuis weg zijn gegaan.” Zwijgend en een beetje boos stopt Annes langs de kant van de weg. “Wat nou! Het gaat toch prima. Als je dat niet vindt rij dan zelf maar!” Dus stapt mamsa, drie rijlessen rijp, achter het stuur, springen Tjula en ik vrezend voor ons leven uit de auto en verstoppen ons voorlopig in een greppel met de bedoeling om later weg te lopen, dit is een idee van Tjula. Vanuit de auto horen we de bittere strijd tussen mamsa en onze grote zus. Het plan: we tijgeren weg over de vochtige grond en zetten het na een kilometer op een lopen, dan liften we naar huis en anders gaan we gewoon lopen. Zelfoverschatting is in zo’n geval kenmerkend voor pubers. Even later worden we besmeurd uit de greppel geplukt door Annes die ons vol walging weer achterin de auto zet. “Getver en bah, wat stinken jullie!” De verdere rit is een zwijgzame rit. Voor ons duurt die een eeuwigheid. Twee zure dames voorin, twee stinkerds achterin.

Maar dan zien we het bord van de camping. Alleen moeten we nog even de heuvel op en dat doen we dan… tot ongeveer honderd meter. De motor loeit, mamsa loeit nog harder en Annes vloekt alle goden naar beneden. Onze auto kan de caravan niet de heuvel op trekken en de hele combi zakt langzaam achteruit terug naar de weg. Tjula kijkt mij aan. “Spring!” Roept ze me toe. “Nee nee!” Gilt mamsa. “Hou je kop!” Schreeuwt Annes. Iedereen in paniek. De weg is vlakbij en niemand weet of het verkeer op tijd zal stoppen. Een man komt van de heuvel naar ons toegerend. Druk gebarend wijst hij: links, links, rechts, stop. Uiteindelijk staan we in de berm naast de weg terwijl auto’s ons voorbij razen. Annes is helemaal overstuur, en mamsa niet minder. Tjula en ik moeten wrikkend onze verkleefde handen weer uit de knoop krijgen. De man helpt ons met gevlekte nek om de auto met caravan over de heuvel te krijgen en via allerlei obstakels naar de juiste plek te manoeuvreren.

Het is mijn herinnering, maar de hele vakantie hadden we alle drie heel veel zweet alleen al bij de gedachte aan de terugreis. We zijn trouwens nooit meer gaan kamperen met een caravan.