Bilbao. Natuurlijk bezoeken wij, manlief en ik, hier het Guggenheim museum. Hiermee gaat een voor mij langgekoesterde wens in vervulling. Ook verder is deze stad gewoon geweldig en is mijn lief zoals altijd mijn steun en toeverlaat. Alles regelt hij en zorgt ervoor, samen met zijn telefoon en google maps, dat we niet verdwalen. Als een blind paard volg ik hem dus de hele dag. Zelfs waakt hij over mij bij het stoplicht van het zebrapad. “Stop, zie je dan niet dat het rood is!” “Nee, ik ben sinds kort blind.” Ken je die uitspraak van de Zeven Sloten? Mij nooit alleen laten in een vreemde stad, tenzij je voorgoed van me verlost wilt zijn.
Hoe fijn is het om, na kilometers lopen, niet duizelig in de zuhiaxkak (struiken) te belanden en ik kan overal kan zitten als dat even nodig is want Jeep (mijn rollator) is mee. Inmiddels zijn Jeep en ik vrienden en kan manlief zich ook vrij bewegen. “Een foto van die beeldjes. Ik loop ook nog even naar de brug, wacht effe.” En weg is-ie. Ik wacht graag en geniet op het zitje van Jeep van de dingen om me heen. Ik zie veel toeristen die zuchtend hun volle rugtassen meezeulen en prijs mezelf gelukkig dat wij alleen onze opgeladen telefoontjes hebben meegenomen. Een half uur later. Manlief is nergens te bekennen en ik ben het wachten ondertussen wel zat. De groeten zeg! Ik neem Jeep mee en ga op jacht naar koffie. Overal drukte van belang. Het is spitsuur bij elke koffiebar. Ik loop maar even verder, rechts de hoek om, of toch maar links. Oh kijk, een leuk winkeltje, en nog een. Ik scoor ondertussen een coffee-to-go en loop vol vertrouwen achter Jeep aan tot ik ineens besef dat een hulpmiddel geen navigatiemiddel is. Een beetje paniek slaat om tot wanorde in mijn hoofd en ik loop kriskras door straatjes op zoek naar herkenningspunten, die zijn er niet. Mensen lopen verschrikt weg als ik hen in het Engels vraag hoe ik weer terug moet naar dat plein met die beeldjes. Mijn telefoon zoemt, het is Manlief. “Ik zie je nergens. Waar ben jij in Godsnaam, ik sta hier al een hele tijd te wachten!” “Ik heb koffie gehaald, volgens mij in Frankrijk en nou ben ik verdwaald!” “Jij moet niet alleen op pad.” “Maar ik ben met Jeep.” “Weet die de weg dan?” “Nee, Hellup!!” Ik noem de straat waar ik ben. “Blijf waar je bent ik vind je wel.”
Ineens ben ik heel moe en verschoond van alle waardigheid. Met een natte zweetkop en hangende schouders zit ik, nietig en alleen met Jeep op een stil hoekje van de straat. Het valt nog mee dat er geen muntjes van medelijden voor mijn voeten gegooid worden. Na twintig minuten wachten komt Manlief de hoek om. Hij weet heus hoe blij ik nu ben. “Wat fijn, je bent nog hier, ik was even bang dat je terug naar huis was gevlogen!”
Hij geeft me een kus. “Dat dacht ik van jou ook. Weglopen. Doe dat nooit weer, gekke vrouw!”