De eik in ons tuintje is een soort soos voor vogeltjes. Het is er weer lekker druk. Zeven uur ’s avonds en, heerlijk, nog steeds zon. Het is nu nog goed toeven onder onze overkapping. Hier drinken Manlief en ik koffie na de maaltijd en genieten wij van het gekwetter van koolmeesjes die af en aan vliegen. “Jij nog een bakkie?” “Graag.” Zegt hij.

Als ik terug kom met de koffie zie ik, in het hoekje van de overkapping, achter de grote plant, een grijzige dinges. “Kijk eens daar op de grond.” Zeg ik tegen mijn Lief. Hij volgt mijn blik. Allebei weten we nog niet wat het is en gaan er, alsof het een bom betreft, voorzichtig naar toe. “Een duif! Zou hij dood zijn? Er beweegt niks.” Ja, toch wel, de oogjes knipperen. Ik griezel ervan. De duif zit helemaal in elkaar gedoken in het uiterste hoekje van de overkapping op de grond. Is-ie ziek? Gewond? Bloed? We durven allebei niet dichterbij, misschien raakt hij dan in paniek. Maar wat dan nu? Manlief en ik hebben de ballen verstand van vogels, wij zien ze altijd alleen maar vliegen. “Laat hem met rust, we zien wel.” Zegt Man. Ik ben, voor even, zo’n volgzame vrouw die doet wat haar man zegt. Wij gaan naar binnen en blijven daar. Te confronterend zo’n duif. Het is al donker en koud en laat. We weten ons geen raad. “Misschien moeten we hem uit zijn lijden verlossen.” Oppert Manlief. Mijn brein opent de paniekdeur: “Ben jij gek geworden! Dan doe het als je durft. Wat weet jij nou van een duif!” “Nee, jíj weet echt alles van duiven!” Frustratie en onzekerheid, Lief en ik hebben een bak met herrie vanwege het roerloze beest. Wat te doen! Laten zitten? Misschien gaat-ie dood! In een doos? Handdoek? Ojee! Paniek om een duif. Wij snappen allebei niks van vogels en reddende instanties zijn er morgen pas weer. Verdomme! Hoe zielig. Dat zit daar maar, alleen in het hoekje.

We niet weten hoe hij er aan toe is, dus raken we hem niet aan, alsof we dat anders wel durven. Ik wil dat Manlief een heldendaad doet, kan me echt niet schelen wat. Hij vindt mij onredelijk. Onredelijk?? Ik?? Man neemt een kloek besluit: hij gaat naar bed en, vandaag volgzaam, ik ook. Om zes uur ’s ochtends ga ik meteen kijken. Duif zit er nog hetzelfde bij. Pas na half negen kan ik allerlei instanties bellen om raad en besef dat ik als enige eng kan dromen van een duif die op mijn gezicht ligt. Niemand kan helpen. Als laatste bel ik 114. “Als hij een ringetje om zijn pootje heeft kan het zijn dat hij moet rusten na een lange vlucht.” Zegt die aardige mevrouw. Ooh, dankjewel, dat stelt me wel wat gerust. Ik zet een schaaltje rijstwater in de buurt, duif komt iets in beweging en zie ik een rood ringetje. Met een dubbel gevoel ga ik naar het werk. Het is al laat, ik móet gaan.

Weer thuis zie ik dat de duif is verdwenen. Wat hij heeft achtergelaten is een half schaaltje rijstwater en vooral poep, overal, heel erg veel poep. Op de kussens, tafel en hele plakkaten in het uiterste hoekje. Volgens mij is hij zó licht geworden dat-ie gewoon vanzelf is opgestegen nadat hij helemaal is leeggelopen onder onze overkapping. Maar ik ben opgelucht, blij dat het goed is afgelopen. Dag duif, het ga je goed.